RAJU

In 1999 begon het Apanjan Project met drie kinderen: Prem, Ajay en Raju. Alledrie waren de kinderen gevonden in de straten van Calcutta, in de steek gelaten en doodziek. Qua gedrag was Raju, de naam die hij kreeg bij zijn vondst, verreweg de grootste uitdaging. Wat hem precies mankeerde kon niemand zeggen. Autisme werd vaak geopperd, maar ondanks het feit dat het autistisch spectrum breed is paste hij daarbinnen eigenlijk nergens in. Hij was van alles, maar toch ook weer niet. Hij was in elk geval wél ondeugend, ongehoorzaam, dol op aandacht, luidruchtig, zeer aanwezig en Raju schopte graag alles in de war. Helemaal niet van plan om wat dan ook te leren gaf hij niks om prestatie en waardering. Toch, als je in Apanjan op bezoek kwam wilde hij graag naast je zitten, maar gaf je hem niet genoeg aandacht dan kreeg je een klap. Praten kon hij niet, wilde hij misschien niet – we hebben eerlijk gezegd nooit hoogte gekregen van wie hij precies was, waar hij vandaan kwam, van zijn gedachten en wat hij begreep. Maar we wisten dat hij in Apanjan gelukkig was, want dat liet hij wel degelijk merken. Er was een routine waarin hij graag meedraaide, hij voelde zich geborgen en geliefd en, het allerbelangrijkste, hij mocht zichzelf zijn, zijn vrolijke doch ondoorgrondelijke zelf. Stiekem hoopten we toch dat hij ons ooit nog een keer zijn echte naam zou vertellen, maar Raju stierf veel te vroeg. In 2013 werd een hevige epileptische aanval hem fataal, iedereen in Apanjan en Stichting the Banyan Trust was er kapot van.

ARTI

Tien jaar oud was ze toen Arti liefdevol werd opgenomen in het Apanjan-complex in Govindapur. Het project kon eigenlijk officieel alleen jongens een plek geven, een scheiding van geslacht bij kinderopvang was streng wettelijk verplicht. Een huis voor meisjes stond wel al in de planning, maar het geld daarvoor was er nog niet. Arti moest dan zolang maar wonen bij een verzorgster in de kamer en dat was gelukkig geen probleem. Haar komst betekende echter het startschot: in Engeland werd door een anonieme donor meteen het bedrag gedoneerd om een aanpalend stuk land te kopen, in Nederland bood een familie aan om alle kosten te dragen voor de bouw en inrichting van een meisjeshuis. Er werd dus letterlijk een heel nieuw huis om Arti heen gebouwd. Omdat Arti doofstom was werd er ook besloten dat het tijd was om een docent gebarentaal aan te stellen; alle verzorgers en docenten deden mee aan de lessen, waar sindsdien talloze leerlingen van het Apanjan dagcentrum baat bij hebben gehad. En zo kon het meisje dan eindelijk haar verhaal vertellen:

In de stroom van eindeloze plattelandsmigranten was ze in de buurt van het beruchte Sealdah Station haar familie kwijtgeraakt. Wanhopig op zoek overleefde ze in de straten van Noord- Calcutta met een groep andere straatkinderen. 

Op een avond werd Arti benaderd door een politieagent die het goed met haar voor leek te hebben. Hij had al snel door dat ze niet kon praten en gebood haar om hem te volgen. Ze hoopte misschien wel dat hij wilde helpen om haar ouders te vinden; een doofstom meisje van tien dat zo’n inschatting moest maken. Plotseling sleurde de man haar mee naar een donkere steeg. Daar werd zij door hem gewelddadig verkracht en hij takelde haar zo toe dat ze het bewustzijn verloor. Als hoopje ellende werd ze gevonden door voorbijgangers. OFFER, de buurtorganisatie voor straatkinderen, werd meteen gewaarschuwd en die namen Arti mee naar een ziekenhuis.

Na onderzoek en behandeling moest het meisje ergens worden ondergebracht, op een veilige plaats en dat werd dus Apanjan.

Daar in Govindapur leerde Arti heel geleidelijk om mensen weer te vertrouwen; een warm en beschermd nest, met een snel groeiende groep meisjes in haar nieuwe huis, waar ze graag de rol op zich nam van oudste zus. Uiteraard was ze innerlijk diep beschadigd door wat ze allemaal had doorgemaakt, maar toch was er al vrij gauw uiterlijk niets meer aan haar te merken. Intelligent, altijd opgewekt en behulpzaam werd ze onmisbaar binnen de Apanjan-familie en na een jaar of twee konden we voorzichtig vaststellen dat ze dankzij alle begeleiding, therapie en geborgenheid echt helemaal opnieuw begonnen was aan de rest van haar leven.

LITON

Liton hoorde bij de allereerste groep leerlingen in Sanjeevani. Hij was een schuwe jongen van een jaar of zestien, die leed aan een ernstige vorm van het syndroom van Marfan, een aandoening waarbij het bindweefsel van het lichaam wordt aangetast. Marfan’s manifesteert zich meestal door extreem lange en dunne ledematen. Bij Liton waren ook zijn organen aangetast, hij had hartproblemen, zijn algemene gezondheid was zwak en de jongen had flinke leermoeilijkheden. In zichzelf gekeerd, hypernerveus en kwetsbaar, vond hij echter al gauw z’n plek binnen Sanjeevani. Hij werd ingedeeld bij een groep oudere kinderen en begon geleidelijk deel te nemen aan activiteiten. Voor het eerst van z’n leven voelde hij dat hij erbij hoorde, dat hij niet werd gepest en uitgelachen vanwege zijn hoge stem en dat hij gewaardeerd werd. Hij maakte vrienden en kreeg steeds meer zelfvertrouwen.
Liton had een merkwaardige obsessie: de Noord-Bengaalse stad Sylhet. Elke bezoeker aan Sanjeevani kreeg de opdracht om bij Liton te informeren wanneer hij naar Sylhet ging. Dat brak altijd het ijs, Liton begon dan te stralen en het antwoord was joelend van geluk: “volgende week, met de trein!”. Tot op een dag ook ik, als regelmatige bezoeker, Liton weer eens dezelfde vraag stelde en er plotseling een pijnlijke, doodse stilte viel. De hele staf keek ongemakkelijk, alle kinderen keken naar de grond. Haastig werd ik apart genomen door hoofddocent Rabeya die me toefluisterde: “praat maar nooit meer over Sylhet, want Liton is er het afgelopen weekend geweest en hij vond het er vreselijk; hij heeft ’t er erg moeilijk mee.” Het paradijs van Liton’s dromen bestond niet. Maar toch overtrof de werkelijkheid alle dromen van zijn ouders toen Liton niet lang daarna tijdens een congres in Dhaka over handicap en armoede in 2009, georganiseerd door Stichting The Banyan Trust, met daverend succes een hoofdrol speelde in een toneelstuk voor een groot publiek.
In de daaropvolgende jaren leerde hij lezen, schrijven en rekenen, verbeterde zijn spraak enorm en werd hij zelfs sociaal. Op gegeven moment was het zover voor Liton: tijd om de wijde wereld in te stappen en, met bemiddeling van het project, vond hij een baantje als hulp in een marktkraam. Iedereen in de buurt kende hem, vond het leuk om door hem geholpen worden, maakte een praatje met hem; kortom, hij hoorde er echt helemaal bij.
Maar met zijn gezondheid bleef het kwakkelen. Je merkte dat hij steeds meer moeite had met ademhalen, hij was gauw moe en artsen legden uit dat vanwege het Marfan syndroom zijn hart waarschijnlijk steeds verder als een elastiek werd uitgerekt. In 2016 kwam Liton op een avond thuis van z’n werk, klaagde dat hij zich niet lekker voelde en ging vroeg naar bed. Hij is nooit meer wakker geworden.
Liton liet een diepbedroefde familie achter, een grote groep vrienden en leefgemeenschap die in allemaal grote getale afscheid van hem kwamen nemen. Een vriendelijke jongeman die intens kon genieten van het moment.